Ter voorbereiding op de Marmotte in de Franse Alpen fiets ik in juni 2010 over diverse bergpassen in Oostenrijk en Italië. Er zijn hoogtepunten (Klammljoch, uitzichten op Dolomieten, enthousiaste Italiaanse wielrenners, dertien toppen) en dieptepunten (motorrijders, zweetvliegen). In negen dagen tijd leg ik 800 kilometer af en stijg daarbij zo’n 16.000 hoogtemeters.
Dag 1: Innsbruck > Wald im Pinzgau (108 km)
Ik reis met de nachttrein naar München en vanaf daar pak ik de supertrage Regiobahn naar Innsbruck. Het uitzicht in Beieren voorspelt niet veel goeds: laaghangende bewolking en motregen. Tegen twaalven kom ik Innsbruck aan. Ik moet daar even zoeken waar de Innradweg naar het oosten loopt. Gelukkig wijst een aardige man, die twintig jaar geleden van Oostenrijk naar Sicilië heeft gefietst, de weg. Bij Wiesing sla ik rechtsaf, het Zillertal in. Ik hoef hier niet de hele tijd over de drukke doorgaande weg te gaan, maar kan ik grotendeels over dorpswegen en landweggetjes richting Zell am Ziller rijden. Het Zillertal is overigens niet mooi: overal zie ik familiehotels (met binnenzwembad en zelfs reuzenglijbaan buitenom) en andere grote chalets voor de wintersport. Het is hier heel erg commercieel.
Het stuk van Zell am Ziller naar de Gerlospass is breed en supersaai. Eerst moet ik 400 meter 7 à 8% klimmen, gevolgd door een stuk vals plat naar Gerlos, en daarna weer 8% omhoog naar een skigebied. Het wordt nu erg bewolkt. Het motiveert niet echt dat ik niks van de omgeving kan zien. Vanaf 1.300 m ligt er al sneeuw. Boven op de pas (1.620 m) is het slechts 3 °C en regent het. Na een achttien kilometer lange, ijskoude afdaling zie ik een camping aan mijn linkerzijde. Bibberend arriveer ik bij de receptie. De vriendelijke campingmevrouw moet hartelijk lachen om het hoopje ellende dat voor haar staat. Eerst ga ik maar even douchen en opwarmen. Het begint al te schemeren als ik met een bord vol spaghetti in mijn nieuwe tentje zit. Die tent, een Hubba Hubba HP 1, is tweemaal zo klein als wat ik gewend ben, een beetje claustro dus.
Dag 2: Wald im Pinzgau > Lienz (92 km)
Vandaag fiets ik eerst een kilometer of vijftig over de Tauernradweg naar Bruck. Daar kan ik volgens mijn planning de Hochalpenstrasse nemen. Ik heb lange tijd naar deze col uitgezien: met veertien kilometer lang tegen 10% gemiddeld is dit één van Europa’s moeilijkste paswegen, en lastiger dan bijvoorbeeld de Tourmalet, Stelvio, Galibier of Timmelsjoch. Vandaag is het zwaar bewolkt en er ligt al vanaf een meter of 1.400 sneeuw. Ik denk eerlijk gezegd dat het daarboven sneeuwt en dat de pas gesloten is. Maar zelfs al is de pas open, heb ik er geen zin in om urenlang in de vrieskou te fietsen, gevolgd door een lange afdaling met verkleumde vingers.
Kortom, ik fiets lekker verder door het dal om een eind verderop de trein naar het zuiden te nemen. En dat pakt best aardig uit. De Tauernradweg gaat vanaf Bruck over kleine landweggetjes, heel gevarieerd en soms erg steil. En ik pak zo toch nog wat hoogtemeters mee, want alhoewel ik vandaag met de stroom mee fiets, stijg ik toch meer dan 600 meter. Waar ik tot nog toe door een breed dal heb gefietst, komen de bergwanden nu dicht bij elkaar. Bundesstrasse, de lokale weg, de spoorbaan en de rivier wurmen zich door het nauwe dal. Beneden in de diepte zie ik groepjes raften.
In Schwarzbach aangekomen zoek ik op het station informatie over de treinreis naar het zuiden. Maar er hangt geen overzichtskaart en loketten zijn gesloten. Wat onhandig zeg! Ik koop een kaartje naar Lienz via Spittal, en verruil het slechte weer aan de noordzijde van het Tauerngebergte voor het prachtige weer aan de andere kant. Op de camping in Lienz kom ik geld tekort voor een kampeerplek, maar de aardige dame vindt dat geen probleem. Op de camping bevindt zich een gerenoveerd landhuis met daaronder super-de-luxe sanitairvoorzieningen met in Duits gecoverde Sky Radio muziek tijdens het douchen.
Dag 3: Lienz > San Lorenzo di Sebato (82 km)
Overal in Europa zijn Nederlandse pensionado’s met de caravan op pad. Zo ook hier in Lienz. De meesten staan er ietwat verveeld op de camping. Koppels hebben elkaar niets meer te vertellen, en de sleur wordt slechts doorbroken door tergend langzame wandelingetjes naar het toiletblok. Best triest als je erover nadenkt. Als je er dan als fietser met je piepkleine tentje tussen gaat staan komen de mannen (de vrouwen blijven in de caravan) spontaan voor een praatje langs. Da’s dan wel weer gezellig. En zie daar: we blijken een gemeenschappelijke kennis te hebben, want Nederland blijft natuurlijk een klein land.
Goed, van Lienz ga ik over een prima aangelegd fietspad langs de Bundesstrasse 108 naar het noordwesten. Er staat een keiharde tegenwind. Bij een fraaie ruïne is een stel aan het hooien met zeisen. De man vertelt dat het altijd zo hard waait als het aan de noordzijde van de Tauern regent. Ik kan het beamen, want ik fietste er gisteren nog. Bij Huben sla ik linksaf, het Defereggental in. Het is gelijk flink aanpoten met gemiddeld 10% in de eerste paar kilometer, daarna regelmatig stukken steil omhoog in tunnels en galerijen, en vanaf Mariahilf ook weer 12%, overigens afgewisseld met lange stukken vals plat. Gelukkig heb ik vanaf nu wind in de rug. Het dal is verder niet echt spectaculair.
Bij Erlsbach zijn de bidons leeg en tap ik water bij een local. Ik pols of de pas die ik in de planning heb, de onverharde Klammjoch, eigenlijk wel met de fiets te doen is. Hij antwoordt na lang nadenken bevestigend, dus ik waag het erop. Vlak daarna vervolg ik niet langer de doorgaande weg naar de Stallersattel (2.052 m), maar ga ik rechtsaf richting de hogere Klammljoch. De weg is gedurende enkele kilometers behoorlijk steil, gemiddeld 10-20%. Zodra ik me afvraag of de Klammljoch wel zo’n goede beslissing was, komt er een kleine tractor achterop met de vriendelijke man van wie ik net water kreeg. Hij zegt dat hij iets moet wegbrengen, wenst me veel succes en haalt me in. De weg wordt nu onverhard, maar is goed te doen. Bij Oberhaus is een café met terras, en daar tuurt de man met de tractor of ik eraan kom. Wat attent! Ik zet hem op de foto en ik zet mijn fietstocht voort.
De weg wordt nu wat minder van kwaliteit, maar ik om geen enkel moment echt in de problemen. Hier is alleen lokaal verkeer toegestaan, en afgezien van een dozijn wandelaars, een paar mountainbikers en een enkele automobilist, kom ik een paar uur lang niemand tegen. Vanaf nu is het dal bijzonder mooi: echt een aanrader! Er zijn veel groene almen en er ligt verse sneeuw op de bergflanken. De weg gaat langs de berghelling steeds hoger, en de col zie ik pas de laatste paar kilometers is. Uiteindelijk ben ik pas om 18.00 uur boven op de verlaten Klammljoch (2.288 m). Ik geniet hier van een prachtig uitzicht op de bergen en dreigende wolken in het avondlicht aan de Italiaanse zijde.
Naar beneden is de gravelweg, met vele haarspeldbochten, verrassend goed van kwaliteit, alleen word ik helemaal gek van de goten die ze om de dertig meter hebben ingegraven. Bij het fraai gelegen Knutten-Alm bereik ik het asfalt weer. Na Rein in Taufers stort ik mij in een zeer steile afdaling langs de woeste bergbeek; de beklimming van de Klammljoch is aan deze zijde zeker geen eitje. Vanaf Campo naar Bruneck fiets ik voornamelijk vals plat omlaag tussen het drukke verkeer. In Bruneck zelf zie ik geen camping, maar gelukkig biedt Google op de telefoon uitkomst, en vind in het nabijgelegen San Lorenzo wel een kampeerplek. Wederom eet ik mijn maal in het halfdonker.
Dag 4: San Lorenzo di Sebato > Cortina (94 km)
Na een bezoek aan de megagrote Spar van Bruneck fiets ik door het oude centrum naar het oosten op zoek naar de fietsroute. Die blijkt uitstekend aangelegd, en gaat deels onverhard langs de rivier, en deels over smalle landbouwweggetjes. Zodra ik vanaf Prags naar de Platzwiesen fiets, doen ‘zweetvliegen’ een aanval op mijn tot dan toe prima humeur. Het is warm en windstil, en als die kleine krengen dan een mens ruiken die langzaam en zwetend voorbij fietst, slaan ze genadeloos toe. Tientallen vliegen proberen een plekje op mijn lijf te bemachtigen, en de rest blijft om me heen zwermen. Als ik achterom kijk, zie ik er nog veel meer. Vanaf vijftien kilometer per uur kan ik ze voor blijven, maar pas vanaf 20 kilometer per uur haken ze af. En zo snel fietsen is best wel een uitdaging als je bergop rijdt.
Vanaf Brücken zijn de laatste zes kilometers tot Platzwiesen alleen voor bussen en fietsers toegestaan. De laatste anderhalve kilometer tot de top is echt retesteil. Eenmaal boven op de Platzwiesen (2.040 m) is het uitzicht op markante Dolomietentoppen machtig mooi! Ik drink nog even een grote cola bij een bergrestaurant en begin dan aan de afdaling over een overwegend slechte weg. Ik stuiter van de berg en krijg kramp in mijn handen van het remmen.
Vanaf Schluderbach (1.430 m) ga ik over een brede weg verder naar Misurina en fiets het Italiaanssprekende van de regio deel binnen. De 300 meter hoogteverschil overbrug ik vrij gemakkelijk, al voel ik af en toe krampjes in mijn linker bovenbeen opkomen. Het zat wel van de zenuwen komen, want zo begint de loodzware beklimming naar Tre Cime: zeven kilometer lang, waarvan tweederde tussen de 10 en 15% gemiddeld. Normaal is dit al vrij lastig, maar met 1.700 meter klimmen in de benen helemaal. Aan de voet van deze klim stal ik mijn voor- en achtertassen bij een huis en ga rustig peddelend op weg. Het is een mooi aangelegde tolweg, met veel ruime haarspeldbochten, die soms wel extreem steil zijn (tot 20%). Bovengekomen (2.333 m) geniet ik van één van de mooiste uitzichten van de Alpen.
Dan weer naar beneden naar de Passo tre Croci. Vanaf hier is dat slechts 150 meter klimmen, maar erg soepel gaat het niet meer. Er volgt hierna een eenvoudige afdaling naar Cortina. In deze toeristische trekpleister is het lastig om de camping te vinden; de lokale hotellobby heeft klaarblijkelijk alle bordjes naar campings buiten het centrum weten te houden. Gelukkig vind ik op mijn telefoon dankzij Google de camping. Camping Rocchetta is een echt fijne locatie, met volop beschutting, veel tenten en weinig caravans, prettige muziek (blues, Bruce Springsteen) in het sanitairgebouw en een erg vriendelijke campingbaas. Ik kan tevreden zijn over deze dag: ik heb een mooie route met prachtige vergezichten gefietst en heb mijn fietsvakantiehoogtemeterdagrecord verbroken.
Dag 5: Cortina > Bellamonte (84 km)
Ik neem de drukke R48 naar het westen en rijd verder naar de afslag naar de Passo di Giau. Op de Michelinkaart is deze col aanlokkelijk smal ingetekend, maar in werkelijkheid is de weg breed. De pas is met 640 meter hoogteverschil in de laatste zeven en halve kilometer best steil. Helaas zie ik weinig van de omgeving tussen alle bomen. Dat is het nadeel van de relatief laaggelegen passen in de Dolomieten. Ik adviseer degenen die voor de weidse uitzichten gaan de hoge cols in de Franse Alpen.
Boven op de Passo di Giau (2.233 m) beland ik op een Sammelplatz voor de talrijke Duitse, Oostenrijkse en Italiaanse motorrijders. Ik zit een tijdje op een halfleeg terras te wachten, maar de bediening geeft vanmiddag niet thuis. Dan maar een keer zonder cola naar beneden. En wat een superafdaling is dit zeg! Tot aan Caprile tel ik meer dan 35 haarspeldbochten. Het stuk vals plat omlaag naar Cancenighe Agordino (773 m) blijkt lastig vanwege de keiharde zuidenwind. Ik krijg zelfs last van hongerklop en eet naast het mooie meer bij Alleghe mijn laatste broodjes op.
Ik haal een blik cola in een café en sla rechtsaf de weg in naar Falcade. Deze vallei is niet bijzonder, een enkele doorkijk naar een mooi zijdal daargelaten. Bij Cavida wordt de weg heel steil, evenals het stuk na Falcade. De weg naar de Passo di Valles moet ik eveneens behoorlijk klimmen, vrij constant tegen de 10%. Gecombineerd met de lange rechte stukken, het gebrek aan uitzicht en wind, en de nog steeds hoge temperatuur is het best afzien. Ik ben dan ook blij als ik boven op de Passo di Valles (2.033 m) arriveer. Moet ik nog melden dat ook hier geen spectaculaire uitzichten zijn? Anyway, ik zou volgens plan in de afdaling een détour naar de Passo di Rolle hebben willen inslaan, waar de weg langs één van de mooiste bergen (Pale di San Martino) van de Dolomieten voert. Maar het is inmiddels gewoonweg te laat om nog eens 300 meter onverhard te klimmen. Jammer. Ik daal snel af naar de mooi gelegen en van muggen vergeven camping van Bellamonte.
Dag 6: Bellamonte > Weissenbach (111 km)
Na het doen van boodschappen bij de lokale Coöp daal ik verder af naar Predazzo (1.018 m). Hier komt een man naar me toe, wijst naar de fiets en vraagt of het een auto is. Ik antwoord “Geen van beide, het is een tank.” Hij kan zich niet voorstellen dat ik met bepakking door de bergen trek. Vanaf Predazzo neem ik een uitstekend fietspad naar Moena, waar ik over de gewone weg verder ga. Een groepje hartelijke Italiaanse racefietsers uit Napels komt langszij en ik kan ze een tijdlang bijhouden.
Bij Pozza sla ik linksaf de Karerpass op. Dit is een supersaaie weg, met af en toe steile stukjes, maar al met al valt de klim reuze mee. Boven op de pas (1.745 m) staan vele hotels – het is hier een skigebied. Ik sla rechtsaf naar de Nigerpass (1.688 m). Daar zie ik prachtige bergwanden aan mijn rechthand (Rosengarten), terwijl er links af en toe fraaie vergezichten tot in de Oostenrijkse Alpen zijn. De afdaling van de Nigerpass is best heftig: het begint gelijk met 15%, halverwege in het dorp Tiers 20% en van Blumeau naar het hoofddal gaan de laatste 500 hoogtemeters er ook erg rap af.
In het dal van Brixen naar Bolzano wurmen rivier, snelweg, regionale weg, spoorbaan en fietspad zich door het af en toe behoorlijk smalle dal. Op een gegeven moment rijd ik door een 500 meter lange tunnel met daarin alleen het fietspad. In de buitenwijken van Bolzano staan en hangen vele kunstwerken van kinderen langs het fietspad. Waar ik minder vrolijk van word is de temperatuur: dik 30 °C. Ik haal in het pittoreske centrum van Bolzano liters vocht en een paar bananen bij de Spar. Vanaf de Rathausplatz ga ik over een smalle en bochtige weg naar het Valle Sarentina. De eerste helft van het langgestrekte dal is onbewoond en eigenaardig nauw, met veel netten op de rotswanden vanwege de steenslag. Ik tel gedurende de eerste tien kilometer maar liefst twintig tunnels – lekker koel met dit broeierige weer!
Na de laatste tunnel gaat het Valle Sarentina over in het weidse Val di Pennes. Overal halen de boeren het hooi van het land, blijkbaar is er onweer op komst. Gelukkig blijft het vandaag droog. Er is in het gehele dal geen camping te bekennen, en ik heb na dik 100 kilometer fietsen geen zin om te gaan wildkamperen. Daarom pak ik een goedkoop berghotel (type: vergane glorie) in Weissenbach (1.330 m) en kook op mijn kamer pasta en thee. Morgen maak ik de Penserjoch af.
Dag 7: Weissenbach > Salthaus (79 km)
De Penserjoch heeft een mooi hoogteprofiel: de weg wordt steiler naarmate je hoger komt. De eerste zes kilometer slechts 4% (lekker infietsen), daarna drie kilometer 7,5% (goed te doen). en tot slot vijf kilometer bijna 10% (oef!). De pasweg trekt lange, kaarsrechte strepen door de brede groene wanden, net zoals de Cime de la Bonette aan de zuidzijde. Echt storend zijn de talrijke motorrijders. De vroege vogels onder hen rijden rustig en genieten van het landschap, terwijl de uitslapers racen alsof ze aan een wedstrijd meedoen. Bovenop de Penserjoch (2.215 m) vertelt een lokale racefietser en ex-motorcoureur: “Vor allem die Österreichischer Motorfahrer sind schlimm”.
De afdaling is lang, bochtig en erg leuk. Ik fiets helaas lange tijd achter een slecht rijdende Italiaan in een BMW die bochten nogal scherp aansnijdt, en botst meerdere keren bijna tegen tegemoetkomend verkeer aan. Maar hij schijnt er niet van te leren: heeft het geheugen van een goudvis, en goudvissen kunnen zoals bekend niet rijden.
Hierna ga ik naar de Jaufenpass. Met gemiddeld 7,5% over vijftien kilometer is deze weg op papier niet zo lastig. Maar het wordt toch een klein drama. Het is hartstikke heet en er staat geen wind >>> zweetvliegentijd! Ik fiets een paar uur lang met een zwerm van die krengen op en om me heen. En er is niets dat ik ertegen kan doen. Ik krijg spontaan medelijden met de arme kindertjes in Afrika die er dagelijks last van hebben. De Jaufenpass voert tot bijna aan de top door het bos, dus er zijn geen mooie uitzichten om het leed te verzachten.
Boven op de Jaufenpass (2.099 m) haal ik een cola en geniet ik van het aan de andere kant veel mooiere uitzicht. De afdaling gaat lekker totdat ik een bord ‘Wlecht wegdek’ zie, en voordat ik het door heb, rijd ik in een gat en ligt mijn rechter voortas eraf. Omdat er een auto vlak achter me rijdt had dit heel slecht kunnen aflopen. Die vervloekte Ortliebtashaken ook, op IJsland was het ook al zo’n gedoe. Van de schrik bekomen vraag ik mij af waarom ze wel de moeite nemen om zo’n bord te plaatsen maar niet om de weg te herstellen. Mijn humeur verslechtert als ik op de camping in Saltaus (335 m) aankom: anders dan op de website een inspiratieloze serie van stroken gras en grindweg, met nauwelijks schaduw.
Dag 8: Salthaus > Umhausen (86 km)
Na de slechte ervaring met de hitte op de Jaufenpass lijkt het me beter de Timmelsjoch al vroeg op te gaan. Om 7.15 uur fiets ik weg en een uur later ontbijt ik in St. Leonhard. Vanaf het dorpje Moos begint de eigenlijke klim. Via een serie haarspeldbochten en steile stukken weg (soms 10 tot 15%) kom ik al snel een paar honderd meter hoger. Daarna gaat de weg gedurende vijf kilometer weer wat vlakker (7 tot 8%) en door een aantal tunneltjes noordwaarts. Het mooie dal onder me is vrijwel onbewoond. Helemaal in de verte kan ik de pashoogte al zien, maar om daar te komen moet ik nog wel meer dan vijftien kilometer fietsen.
Regelmatig halen Italiaanse wielrenners me in, wijzen naar de fietstassen en roepen “Ciao” of zelfs “Complimenti”. Op een gegeven moment wil één wielrenner zelfs met mij op de foto. Ik vind dat zo leuk! Ze zijn zoveel hartelijker dan die norse Zwitsers en Oostenrijkers. Zo’n acht kilometer van de top buigt de hoofdweg naar links en wordt gelijk steil: 11% gedurende twee kilometer, en na een stukje vals plat nog eens drie kilometer lang 10% gemiddeld. De smalle weg heeft vele ‘echte’ haarspeldbochten, een beetje vergelijkbaar met de klassieke oostzijde van de Stelvio. Een dame op racefiets komt langszij (“Respect!”) en maakt een praatje. Vanaf de donkere en natte 500 meter lange tunnel bovenaan de rotswand gaat de weg verder naar de pashoogte (2.474 m) die precies op de grens met Oostenrijk ligt.
Ik ga meteen verder. Het eerste stuk van de afdaling gaat prima, maar dan voert de weg weer 150 meter omhoog naar Hochgurgl. Ik had in Sölden willen kamperen maar de camping in het vreselijke skidorp is flut. Sowieso vind ik het bovenste deel van het Ötztal één grote verschrikking met al die skidorpen, liften en wegen. Ik fiets verder door het veel mooiere middengedeelte van het dal. Dit gaat vals plat omlaag, maar ik schiet door de harde noordenwind nauwelijks op. Uiteindelijk zet ik 25 kilometer na Sölden mijn tent op de camping van Umhausen op. Na de rit van vandaag heb ik het verdiend om niet te hoeven koken, en bestel ik Wiener Schnitzel met friet en een groot glas bier.
Dag 9: Umhausen > Innsbruck (65 km)
En alwéér schijnt de zon als ik op de fiets stap. Even wat brood en drinken halen bij de lokale M-Preis en op naar het plaatsje Ötz. De pasweg naar Kühtai begint met 10% en voert met enkele bochten langs de bergwand omhoog. Daarna volgt de weg een bergbeek door een groen dal naar het oosten. Het is erg broeierig vandaag, en de enige verkoeling komt van de bergbeek. De helling is onregelmatig: soms 5% dan weer stukjes 10-13%. Halverwege de pas in Ochsengartenwald bestel ik een grote cola. Dat geeft de broodnodige energie; hierna hoef ik nauwelijks meer de stoppen. Zelfs een stuk van 800 meter tegen 15% gemiddeld fiets ik rustig door. Ze zijn bij dat steile stuk aan het werk, en ik zeg tegen de bouwvakkers dat ze hun werk niet goed doen want de weg is veel te steil. Het antwoord: “Doch, das ist für die Radfahrer zum trainieren.” Daar is geen speld tussen te krijgen. Na nóg een paar klimmetjes en een stuwmeertje bereik ik Kühtai (2.017 m).
Tot nog toe was het weinig spannende dal nauwelijks bewoond, op wat loslopende koeien en paarden na. Maar hierboven is er een ware explosie van bijzonder lelijke skihotels (type Frans skidorp) die de omgeving verpesten. Ik maak dus dat ik hier weg kom. In het dal van de Inn aangekomen is het nog een kilometer of tien fietsen naar Innsbruck. Eigenlijk wil ik douchen voordat ik de trein in stap, maar als ik in het plaatsje Völs aan de campingeigenaar (tevens eigenaar van een Porsche Cayenne) vraag of ik dat tegen betaling mag, weigert hij: “Es ist leider nicht möglich, nur fur Gäste die zwei, drei Tagen bleiben. Wir sind eine Familiencamping und haben in den letzten 50 Jahre noch niemand nur zu duschen gehabt. Est ist nichts persönliches. Gute Reise. Und viel Glück mit dem Holländischen Mannschaft” (WK Voetbal 2010). Wat een laffe manier om te zeggen dat-ie geen fietsers op zijn terrein wil. De klok tikt door en ik fiets daarom naar Innsbruck waar ik me op het stationstoilet een beetje opfris. Ik neem de boemel naar München en de nachttrein terug naar Nederland. Deze negendaagse fietsvakantie is een goede training voor de Marmotte geweest!
Statistieken
– Dag 1: Innsbruck > Wald im Pinzgau (108 km; 1.150 hoogmeters)
– Dag 2: Wald im Pinzgau > Lienz (92 km; 620 hm excl. trein)
– Dag 3: Lienz > San Lorenzo di Sebato (82 km; 1.785hm)
– Dag 4: San Lorenzo di Sebato > Cortina (94 km; 2.585 hm)
– Dag 5: Cortina > Bellamonte (84 km; 2.441 hm)
– Dag 6: Bellamonte > Weissenbach (111 km; 1.952 hm)
– Dag 7: Weissenbach > Salthaus (79 km; 2.013 hm)
– Dag 8: Salthaus > Umhausen (86 km; 2.200 hm)
– Dag 9: Umhausen > Innsbruck (65 km; 1.233 hm)
Epiloog
Nog maar net een dag thuis uit de Dolomieten rijd ik alweer met de auto naar de camping in Bourg-Oisons aan de voet van de Alpe d’Huez. Ik ben daar om de Marmotte te rijden, een wielerkoers van 176 kilometer met vier cols die samen goed zijn voor zo’n 5.000 hoogtemeters: de Glandon (1.924 m), Télégraphe (1.566 m), Galibier (2.642 m), en l’Alpe d’Huez (1.860 m). Ik train nog even op de Col de la Croix-de-Fer, en neem aansluitend een rustdag. Verdere training heeft na de fietsvakantie geen zin.
Op zaterdag 3 juli is het zover. Ik start iets voor 8.00 uur. De tocht zelf is mooi, maar met een temperatuur van meer dan 30 °C wel zwaar. Lange tijd gaat alles prima. Ik word weliswaar vaak ingehaald maar blijf ook veel anderen voor, zeker bij de steilere stukken. Pas bij de voet van L’Alpe d’Huez komt de man met de hamer. Achteraf gezien had ik minder moeten vertrouwen op de povere bevoorrading door de organisatie. Als ik zelf voldoende, goed verteerbaar eten had meegenomen, had ik mijn energie beter kunnen verdelen. De misselijkheid slaat toe en de pijp gaat echt helemaal leeg. Gedurende de laatste kilometers op de Alpe d’Huez neem ik mij stellig voor dat dit de enige en laatste keer is dat ik aan zoiets belachelijks mee doe. (Maar op de terugreis naar Nederland plan ik de Marmotte alvast in voor 2012.)
Met hangen en wurgen kom ik pas na twee uur boven aan in Alpe d’Huez, gelukkig zonder kramp, over te geven of te lopen. De totale rijtijd is tien uur en 40 minuten (netto tijd exclusief de afdaling van de Glandon), net tien minuten te weinig voor een zilveren medaille – maar ik heb het gehaald, en dat was mijn streven.