Categorieën
2015 India

Ladakh & Zanskar

In augustus en september fietsen Rudi en ik drieënhalve week in Noord-India. De weg voert van Leh langs de Indus naar Kargil, via het ruige Zanskar naar de beroemde Manali-Leh road, en langs Lake Tso Moriri weer terug naar de Indusvallei. Het is een erg afwisselende tocht over droge hoogvlaktes, door diepe kloven en over hoge bergpassen. We leggen meer dan 1.200 kilometer af en stijgen daarbij bijna 19.000 meter.

Vooraf: Vliegreis > Acclimatiseren in Leh

We vliegen van Brussel naar Delhi, wachten de hele nacht op de luchthaven, en nemen ’s morgens vroeg de binnenlandse vlucht naar Leh. Daar aangekomen gaan we met een busje (fietsdozen op het dak) naar Hotel Ladakh Greens. Na een hartelijke ontvangst door de eigenaar slapen we eerst een paar uur bij. ’s Middags slenteren we door Leh (3.500 m), scoren we koffie en gebak bij de German Bakery, en prepareren we de fietsen. We hebben geen last van de hoogte, maar wel van het slaaptekort.

Ook de tweede acclimatisatiedag doen we rustig aan. We halen boodschappen in het centrum, waar we vrij veel toeristen zien. Mensen van verschillende religies zijn niet gescheiden, en komen in elkaars winkels. Het is bijna onvoorstelbaar dat een paar honderd kilometer verderop intolerante fundamentele moslims het leven van andersgelovigen zuur maken. De grootste winkelstraat in het centrum wordt verbouwd door Nepalese gastarbeiders. Het project, dat vanwege alle handarbeid ongetwijfeld nog jaren zal duren, heet ‘Leh Beautification’.

De enige andere gasten in het hotel blijken Nederlanders die in mijn woonplaats maar twee kilometer verderop wonen. In het hotelrestaurant vertellen ze over hun vakantie vlak bij Leh: lastige trektocht met paarden, door een gebied waar het recent veel heeft geregend – uniek voor het gortdroge Ladakh. Tijdens hun verhaal valt opeens het licht uit. Dit blijkt hier heel normaal te zijn, vandaar ook dat ons hotel een noodaggregaat heeft. En totdat dit is aangezwengeld, dineren we bij kaarslicht… eh nee… bij hoofdledlamplicht.

Dag 1: Leh > Nurla (83 km)

Vandaag gaan we eindelijk fietsen! Tijdens de eerste tien kilometer vanuit Leh zijn de vele vrachtwagens en jeeps met gore uitlaatgassen best wel vervelend. Daarna ligt de weg naar Kargil voor ons open. We rijden eerst nog door een bergwoestijn langs de Indus. Daarna wordt het landschap veel gevarieerder, met kloven, scherpe bergkammen en besneeuwde toppen in de verte. We gaan twee kleine passen over. Halverwege de etappe zien we hoe de woeste Zanskarrivier in de Indus uitmondt.

Tijdens deze vakantie zien we langs de weg regelmatig borden met daarop opvoedkundig verantwoorde slogans, zoals “Don’t be silly in the hilly”, “After whisky, driving risky” en “Don’t rally in the valley”. Het verkeer valt ons overigens heel erg mee. Men passeert ruim, en de bebaarde moslimchauffeurs van de mooi versierde trucks zwaaien en toeteren. De besnorde hindoechauffeurs van de talloze legertrucks kijken daarentegen nors voor zich uit. Het Indiase leger is hier alomtegenwoordig: overal staan legerkampen met bij de ingang de namen van de legereenheden, kanonnen, standbeelden en mooie versieringen. We overnachten in Nurla, in een bamboehut aan de Indus.

Dag 2: Nurla > Lamayuru (48 km)

Langs de Indus gaat onze weg voort. Na Khalsi ziet Rudi aan de overzijde van de rivier een stuk of vijftien steenbokken. Daarna nemen we afscheid van de Indus en pakken we de oude weg naar Lamayuru. Deze weg gaat via tientallen haarspeldbochten zeshonderd meter omhoog. Op het hoogste punt (3.700 m) genieten we van een uitzicht op de spectaculaire omgeving. Beneden ons ligt een bizar landschap, met lichtbruin, geërodeerd gesteente.

Het is hier gortdroog. En heet: in de schaduw 27 °C, maar in de zon ruim boven de 40 °C. Mijn maag blokkeert en ik ga over mijn nek. We proberen nog even de Fotu La-pas te beklimmen, maar ik heb geen puf meer. Dan maar terug naar Lamayuru. Na een middagdutje in een hotel ben ik weer opgeknapt. ’s Avonds in het restaurant vraagt de groep luidruchtige Russen om wodka, waarna ze gaan zingen – hun gedrag is zo voorspelbaar…

Dag 3: Lamayuru > Kargil (104 km)

Vandaag gaan we alsnog de Fotu La op. Een eenvoudige beklimming: nergens steil en overwegend goed geasfalteerd. Wegwerkers, die stoer voor onze camera’s poseren, leggen zelfs nóg een extra laag asfalt aan. Dat gaat overigens heel primitief, zoals met de vele werkzaamheden in de bouw en op het land. Bovenop de pas (4.094 m) gaan we op de foto met een groep enthousiaste Indiase fietsers. De lange afdaling voert ons voor het eerst door moslimland, en zien we meer winkeltjes, mannen met baarden, meisjes en vrouwen met hoofddoeken om en joelende jongens.

De beklimming van de tweede pas van de dag, de Namika La, verloopt door een kurkdroog en best wel oninteressant landschap. De pasweg is een stuk steiler dan de Fotu La. Bovenaan (3.700 m) ga ik op de foto met de kinderen van een liberaal moslimgezin. De afdaling is werkelijk fenomenaal: de namiddagzon belicht de vele rondingen van de heuvels perfect, en in de verte zijn de witte toppen van Zanskar al zichtbaar. We komen door Mulbekh, waar we boeddhistische beelden en stupa’s tegen het decor van kolossale, grand canyonachtige bergen zien, voordat we weer in moslimland komen.

Na twintig vreselijke kilometers opgebroken weg bereiken we in het schemerdonker eindelijk Kargil. Deze wat rommelige stad is een oude handelspost op de zijderoute van Noord-India naar West-China. De grens met Pakistan is maar een paar kilometer verderop. We overnachten in een eenvoudig hotel. De service is beneden peil: de beloofde hete douche is koud, we moeten om handdoeken vragen, en de beloofde wifi blijkt van het chique hotel aan de overkant. Maar okay, het beloofde bed is wel aanwezig.

Dag 4: Kargil > Panikhar (70 km)

Boodschappen doen in de vele kleine winkeltjes in Kargil is geen sinecure. En vind maar eens pinautomaat die werkt… Uiteindelijk slagen we toch nog redelijk. We banen ons een weg terug naar het hotel, door de mensenmassa van bebaarde mannen, gesluierde meisjes, nieuwsgierige jongens en langs portretten van wijlen ayatollah Khomeini. Door al het gedoe vertrekken we pas om 10.45 uur richting Zanskar.

De weg door de 150 kilometer lange vallei voert ons langs de rivier Sura en door diverse moslimdorpjes. We worden overal hartelijk begroet, ook al hebben we waarschijnlijk ongepaste wielerkleding aan. De kinderen oefenen hun Engels: “How are you?”, “Where are you going?” en “Bye”. Halverwege de etappe zien we opeens de besneeuwde Nun (7.135 m) en Kun (7.087 m) oprijzen. Na bijna zestig kilometer gaat het asfalt over in een onverharde weg. De jongetjes die uit de dorpen en de velden naar ons toe komen lopen vinden we inmiddels opdringerig. We bereiken uiteindelijk een rustig en mooi kampeerplekje bij een bergbeekje.

Dag 5: Pannikhar > Zoldok (51 km)

We staan om 6.00 uur op en maken koffie en noodles. We gaan over een slechte weg naar Parkachik, waar we Nun en Kun weer kunnen zien. Voor het eerst deze vakantie eten we chapati met omelet, in dit geval klaargemaakt door een eenarmige man in een vieze hut. We gaan door een hete kloof verder. Het is verfrissend om af en toe met de fietssandalen door bergbeekjes te stappen. Bij Gulmatango markeert een imposante stoepa de grens tussen moslim- en boeddhistisch gebied.

We ploeteren nog kilometers lang over de hobbelige weg tot we een overnachtingsplek vinden in één van de huizen van Zoldok. We eten rijst met ‘dhal’ (bonen) in een multifunctionele ruimte (winkel, huiskamer, keuken, restaurant) met Tibetaans geklede mensen. We slapen in onze slaapzakken op een vies tapijt met luidruchtige Indiërs in de kamers naast ons. Als je naar het ‘night toilet’ (buiten achter een muurtje) wilt, dan is het oppassen dat je niet van de half afgemaakte trap afvalt. We overleven het gelukkig wel.

Dag 6: Zoldok > Kushol (74 km)

We vertrekken om 6.30 uur. Terwijl achter ons de zon al op Nun en Kun schijnt, fietsen wij het eerste uur in de schaduw en door de vrieskou. Bij het klooster Rangdum vult een politieman een formulier in: onze namen, paspoort- en visanummers, waar we vandaan komen, waar we naartoe gaan et cetera. In deze hele regio gebruiken ze bij elke politiepost en hotel weer een ander formulier – we vragen ons af wie ooit iets met de informatie gaat doen.

We gaan verder over een slechte weg door een prachtige vallei, met vooral aan onze rechterhand mooie bergen. We zien ook veel families die koeienvlaaien zoeken, in rieten manden op de rug doen en op grote stenen te drogen leggen. Boven op de Pensi La (4.492 m) hebben we een uitzicht op de tientallen kilometers lange Drang-Drung-gletsjer met daarachter meerdere toppen tot boven de 6.500 m. We dalen via vele haarspeldbochten af naar een kloof, waardoor de Stod-rivier stroomt. Hierna ontvouwt zich een sprookjesachtig landschap.

We dalen daarna geleidelijk verder af over de nog steeds slechte weg. Per ongeluk fietsen we een politiepost voorbij: we hadden hier eigenlijk moeten stoppen, maar gelukkig komen ze ons niet achterna. Van een aardige boer, die met een sikkel grashalmen wiedt (die als (dak)isolatie worden gebruikt), mogen we onze tent in zijn voortuin opzetten. Hij brengt ons een kan thee en koekjes, en weigert geld aan te nemen.

Dag 7: Kushol > Padum (38 km)

Met koffie en koekjes als ontbijt gaan we verder richting Padum. Het landschap is niet erg interessant. We moeten bij de les blijven, want de weg is nog steeds een ramp. Na 26 kilometer zwoegen bereiken we eindelijk het eerste asfalt. Daarna is het relatief eenvoudig door peddelen naar Padum: de hoofdstad van Zanskar, een voor driekwart door moslims bevolkte plaats midden in een Boeddhistische vallei.

We nemen onze intrek in het relatief luxe Marq-hotel, met schoon beddengoed en vierentwintig uur per dag heet water. Het zweet, zand en roet van de afgelopen dagen spoelen we onder de heerlijke douche af. We proberen daarna bij een bureautje paarden te regelen voor een wandeltocht over de Shingo La (5.050 m), maar dat gaat niet zo gemakkelijk; we moeten morgen nog maar eens terugkomen…

De hoteleigenaar uit Leh had ons zakjes koffie meegegeven voor zijn zoon, die sinds een week rechter is in Zanskar. We kloppen bij hem aan, en hij trakteert ons gelijk op thee in een café. Hij vertelt ons dat hij de afgelopen twee jaar in Kargil zat, en nu dus in Padum dienst moet doen – een afgelegen plek als je je realiseert dat de vallei van november tot en met april van de buitenwereld afgesloten is. Ter compensatie heeft hij het privilege om een paar keer per jaar met de helikopter naar Leh te vliegen, en dat duurt slechts drie kwartier.

Later die avond gaan we bij de rechter dineren. Terwijl zijn kok eten bereidt, schuiven ook de politiechef van Zanskar en zijn rechterhand aan. Wat volgt is een gezellige avond met lekker eten, sterk Godfatherbier en kickboksen kijken. De politiechef zegt dat hij ons morgen wil helpen om paarden te regelen als het ons zelf niet lukt. Ze spreken ook vrijuit over de Indiase overheidspropaganda, bijvoorbeeld dat de regering zegt dat ze nieuwe wegen en bruggen heeft gebouwd, terwijl dit helemaal niet waar is, en burgers slikken dit blijkbaar…

Dag 8: Padum (rustdag)

Vandaag staat in het teken van paarden regelen. En dat blijft een uitdaging. Het bureautje Spirit of Himalaya blijkt namelijk niets voor ons te hebben ondernomen. We hebben natuurlijk geen zin om dezelfde slechte weg terug te rijden. Maar dan –wat een toeval!– lopen we de twee Duitsers Martin en Hannes tegen het lijf. Zij zijn gisteren met behulp van twee paarden en een Engelssprekende paardenman (Stanzin Stophail) over de Shingo La naar beneden gekomen. En die paardenman hebben ze vanmorgen in Padum zien rondlopen.

We gaan snel met zijn vieren naar Stanzin op zoek, lopen een paar keer heen en weer door Padum, en vinden hem zowaar. Hij blijkt al te zijn geboekt, maar stelt voor dat we de vallei naar de Shingo La in fietsen tot aan zijn woonplaats Raru. Daar kunnen we misschien aansluiten bij die andere groep. Het is een gok, maar die nemen we graag. Fingers crossed… Weer helemaal opgewekt doen we voor zeven dagen boodschappen en dineren met de Duitsers en een zonderlinge Tsjech.

Dag 9: Padum > Raru (23 km)

We doen de allerlaatste boodschapjes, scheren ons en sturen dankzij satellietinternet berichtjes en foto’s naar het thuisfront. Rond het middaguur vertrekken we over de deels geasfalteerde weg naar Raru. Dit deel van het dal is best wel saai. Af en toe zien we een gebouw. Vlak voor het fotogenieke Muney Gonpa klooster geeft een vriendelijke monnik ons gedroogde abrikozen.

De camp site ligt aan de rand van een grote grasvlakte, met aan onze kant het dorp en een school en aan de andere kant een stoepa op een heuvel. Na schooltijd voetballen sommige campinggasten vrolijk met de kinderen. Enkele pubers komen naar ons toe en blijven tot vervelens toe voor onze tent hangen. Ze vragen geld voor de camping, maar daar trappen we niet in. Ze willen ook op onze fietsen rijden, maar daar beginnen we niet aan; straks wil het halve dorp.

’s Avonds komt Stanzin met een collega-paardenman bij ons in de tent. Zij zijn al geboekt (en betaald) door een groep van vier Fransen die naast ons op de camping staan. Ze willen onze fietstassen wel ‘stiekem’ meenemen, op voorwaarde dat we de Fransen niet in de weg lopen. We worden het eens over de prijs: 7.000 Roepie – omgerekend zo’n 50 euro per persoon voor vijf dagen. Deal!

Dag 10: Raru > Kyalbok (24 km)

We blijven vandaag aan de rechterzijde van de rivier (de brug naar de weg aan de linkerzijde is door een vloedgolf weggeslagen). Na enkele eenvoudige kilometers is er een landslide. Dat betekent: de fietsen tachtig meter omhoog tillen over een steil, provisorisch aangelegd pad, en aan de andere kant weer omlaag. Vier kilometer na Raru gaat de jeep track over in een halve meter brede horse trail. Gelijk moeten we weer heel ver omhoog. En vlak voor Tsetang nog twee maal. En daar komen nog vele tussenklimmetjes bij.

Niet alleen het duwen en dragen van de fiets is een uitdaging; je moet echt goed opletten dat je je voeten niet verkeerd neerzet, zeker op die stukjes waar een steenlawine het pad heeft weggevaagd. We willen natuurlijk niet in die woeste rivier diep beneden ons donderen… Halverwege de wandeling komen de bepakte paarden met flinke snelheid voorbij. Deze hebben geen enkele moeite met het terrein. Met bijna negenhonderd klimmeters in de benen bereiken we de mooi gelegen terrassencamping van Kyalbok.

Dag 11: Kyalbok > Purne (5 km)

Afgelopen nacht hebben we heerlijk geslapen en zijn we goed hersteld van de inspannende voorgaande dag. We eten in de ochtendzon noodles met omelet. Het valt ons op dat we tot nog toe alleen maar mooi weer hebben gehad – en dat zal de rest van de vakantie aanhouden.

Vandaag staat er een zeer korte etappe op het programma. We proberen de paarden twintig minuten lang bij te houden, maar zodra het steiler en steniger wordt, moeten we opgeven. We kunnen in ons eigen tempo gelukkig wel van het mooie landschap genieten. Zo hebben we vlak voor Purne een prachtig uitzicht op de plek waar de felblauwe Tsarap-rivier (ook we Zanskarrivier genaamd) en de bruine Kargyakrivier samensmelten. Om aan de overkant van de Kargyak te geraken, moeten we de fietsen over een steil en zeer smal pad naar beneden krijgen en na de brug weer het hele eind omhoog klimmen.

In Purne zijn twee campings. Bij de eerste camping lunchen we. De vriendelijke campingmevrouw vertelt over de vloedgolf in de Tsarap van afgelopen voorjaar. In januari ontstond verder stroomopwaarts als gevolg van een landslide een natuurlijke dam in de rivier. En die dam creëerde op zijn beurt een meer. De mensen in het dal zagen de rivier verschrompelen tot een nietig beekje en sloegen alarm.

Het leger probeerde de druk op de dam te verlagen door een afwateringskanaal te maken. Maar het mocht niet baten. Op 7 mei kon de dam de druk van dertig miljoen kubieke meter water niet langer weerstaan. Een enorme vloedgolf verwoestte bruggen, wegen, paden en akkers, helemaal tot aan de samensmelting met de Indus. Gelukkig vielen er geen slachtoffers. Dit deel van Zanskar is sindsdien een stuk lastiger bereikbaar. Als gevolg hiervan blijven veel toeristen weg.

Ze vertelt ook over twee toeristen uit Europa – vader en zoon – die een paar jaar geleden over de Shingo La wandelden. De vader kreeg hoogteziekte en overleed op weg naar beneden. Zijn zoon nam in Purne afscheid van hem. Op de tweede camping trakteren de horsemen ons op rijst, zwarte thee, zoute thee en jakboterthee. Die jakboterthee is niet zo ranzig als ik wel eens had gelezen, maar lekker… niet echt. De rest van de middag luieren we maar wat.

Dag 12: Purne <> Phugtal (wandelen)

Vandaag laten we de fiets bij de tent en wandelen we in een uur of twee naar het Phugtal-klooster. Het pad gaat op en neer door een ruig dal, met aan weerszijden afwisselend bruin- en terra cottagekleurde bergen. Halverwege de wandeling hakken Nepalese wegarbeiders een bredere weg uit. Het gaat er heel primitief aan toe, met pikhouwelen, hamers en scheppen; er komt nauwelijks een machine aan te pas. Niet alleen is arbeid goedkoper dan kapitaal, ook kunnen hier helemaal geen bulldozers en graafmachines komen.

Bij het klooster is de brug weggeslagen. Daarom steken we de Tsarap-rivier over via een nieuwe, wiebelige hangbrug, met takken op staaldraden. Het Phugtal-klooster is tegen de bergwand aangeplakt. Bovenaan is een grote grot, met daaronder een verzamelplaats waar enkele ouderen met jeugdige monniken hun middagmaal nuttigen. Na de lunch rennen de jongens over de steile trappen en door een labyrint van donkere gangen naar hun kamers. We geven een bijdrage aan de kosten van de bouw van een school – de in 2012 gebouwde school is helaas ook door de vloed verwoest.

Dag 13: Purne > Shi (23 km)

De komende drie dagen volgen we de Kargyak-rivier tot aan de bron. Allereerst gaan we weer naar de zuidoever en duwen en tillen de fietsen over een bijzonder steil paadje honderdzeventig meter omhoog. We komen door de schattige dorpjes Testa en Kuru, waar veel mensen op hun akkertjes bezig zijn. Er zijn hier veel stoepa’s en zogenoemde mani-muren bedekt met talloze gebedsstenen. Rudi negeert het Boeddhistische gebruik om hier links omheen te lopen. Hierna gaat het pad ettelijke kilometers over grote stenen vlak langs de rivier, wat erg inspannend is.

We gaan bij Tanze de brug over. Achter dit dorpje zien we markante bergen, met diverse tinten (grasgroen, mintgroen, bruin, terra cotta), scherpe lijnen, en bovenop grappige torentjes. Het is hier bijzonder mooi. We hadden ons verheugd op wat eten, maar de eigenaar van de tea stall is op het land bezig. Dus we gaan nog even door. Gelukkig kunnen we nu zowaar een paar kilometer fietsen… totdat we weer bij een droge rivierbedding komen en de fietsen over keien moeten duwen.

Bij de camp site van Shi wacht ons een local met materiaalpech op. Hij heeft van een toerist een fiets gekocht om de dagelijkse rit van één kilometer naar zijn tea stall te kunnen maken, maar de derailleurkabel doet het niet. We kunnen hem helaas niet helpen. Hij óns wel: hij maakt aan het eind van de middag chapati met omelet klaar. Terwijl wij eten, ligt naast ons een luie monnik te slapen. Direct daarna gaan we zelf koken. Omdat het op deze hoogte koud is, duiken we de tent al vroeg in.

Dag 14: Shi > Upper Lakhung (20 km)

Vanaf de camp site is de Gumburanjon duidelijk te zien: een steil oprijzende ‘Matterhorn’-achtig gevormde berg aan het einde van het dal. De horse track ernaar toe bevat enkele fietsbare kilometers, maar verder is vooral duwen en tillen. Afgelopen jaar is er in Zanskar een agressieve beer waargenomen. Zou die zich hier ergens ophouden? De beer zal een zware dobber hebben aan de lange, scherpe hoorns van een jak. En die zijn hier in de weiden aan de voet van de Gumburanjon met een hele kudde. Des te makkelijker is het om zich aan een nietsvermoedende, eenzame fietstoerist te vergrijpen… Maar we overleven het wederom.

Net als we de stenenzooi beu zijn, komen we in the middle of nowhere bij een tea stall (Lower Lakhung). Van buiten is het een met platte stenen in carrévorm en met canvasdoek gebouwde schuilhut, maar van binnen is deze knus ingericht met stenen bankjes en kleden, en met een onverwacht ruim aanbod aan levensmiddelen. De vriendelijke opzichter zit hier in juli, augustus en september constant op zijn post voor de voorbijtrekkende wandelaars en horsemen. De winst uit de verkoop komt ten goede aan lokale investeringen in bijvoorbeeld infrastructuur.

Na een verlate maar welverdiende lunch beginnen we aan de erg steile klim van meer dan 200 meter naar de Upper Lakhung, ook wel bekend als Basecamp. Ik heb last van mijn rug, en Rudi klaagt over zijn knie. We zijn dan ook blij als we het Basecamp (4.700 m) bereiken. Ondanks de hoogte en de wind presteert de Primus allesbrander naar behoren. Het bereiden van eten duurt door de lagere kooktemperatuur weliswaar wat langer, maar we krijgen alles met beperkte hoeveelheden benzine klaar.

Dag 15: Upper Lakhung > Jispa (51 km)

Als we wakker worden zit er ijs aan de binnenzijde van de buitentent. We koken couscous en zetten koffie. Om 7.30 uur komt de zon boven de bergkam uit en is het tijd om de bagage op de paarden te doen. We beginnen aan de slotklim van de Shingo La. De eerste tweehonderd hoogtemeters overwinnen we via een zeer steil paadje, waarop gelukkig geen sneeuw ligt. Hier halen de paarden ons in. Daarna bereiken we de nieuwe dirt road die een rijke Indiër vanaf de andere zijde helemaal naar Purne in de Zanskarvallei wil laten aanleggen. Boven op de top (5.050 m) monteren we de pedalen weer en gaan fietsen.

Over de nieuwe dirt road, waar allerlei bulldozers en graafmachines aan het werk zijn, rijden we een kilometer of tien door een erg ruig landschap, voordat we de paardenmannen en Fransen weer tegenkomen. Het is tijd om te betalen en afscheid te nemen. De horsemen gaan met hun paarden terug naar Zanskar, de Fransen gaan met een jeep naar Manali, en wij fietsen verder. Zo’n acht kilometer na Zanskar Mundo is er weer asfalt. Hierna gaat de weg tot aan Darcha op en neer. We slapen en dineren een paar kilometer verderop in hotel Padma Lodge in Jispa.

Dag 16: Jispa > Sarchu (83 km)

Nadat we de fietsen hebben schoongemaakt vertrekken we richting Darcha. Vanaf daar fietsen we via een serie lange haarspeldbochten naar het westen. De weg is nergens steil en gaat tot aan de pashoogte van de Baralacha La grotendeels over prima asfalt. In Patseo ontmoeten we een Zweed die de prestaties van een nieuw, schoner type vrachtwagen op grote hoogte test. Tussen Zing Zingbar en de pashoogte van de Baralacha La lunchen we in een tent met allerlei kleden en kussens waarop je kunt liggen.

De afdaling van de Baralacha La (4.910 m) gaat de eerste vijftien kilometer over slechte dirt road met af en toe een flard asfalt. Daarna verbetert de weg aanzienlijk. De omgeving is werkelijk prachtig, maar door de invallende duisternis kunnen we er helaas niet van genieten; prioriteit heeft het zoeken van een overnachtingsplek. Die vinden we uiteindelijk om 19.15 uur, vlak voor het dorp Sarchu. Na de vele hoogtemeters op grote hoogte gaat de maaltijd van rijst, bonen en omelet er goed in. We slapen in een al opgezette tent met enorm veel kleden op de grond.

Dag 17: Sarchu > Pang (77 km)

Afgelopen nacht was het koud in de tent. Om 7.00 uur is het nog ‑4 °C. Alweer eten we als ontbijt omelet. Hierna gaan we op weg door een brede vallei met in het midden een canyon met daarbinnen meanderende beken van de bovenloop van de Tsaraprivier. Na 30 kilometer starten de 21 haarspeldbochten van de Gata Loops. In het onderste deel van de Loops genieten we van het uitzicht op de bijzonder felblauwe rivier. Wel jammer van de vele trucks met hun gore uitlaatgassen. Na de Loops gaat de soms venijnig steile weg verder omhoog naar de Nakeela La (4.937 m).

We dalen snel af naar Whisky Nalah, waar we in een parachutetent lunchen. Daarna moeten we weer 300 meter klimmen naar de Lachulung La (5.077 m). De afdaling gaat door een prachtige kloof, die door de namiddagzon mooi verlicht is. Het wegdek is echter beroerd, waardoor we nauwelijks opschieten. En dan eindigt de kloof abrupt; we gaan verder in een heel ander, woestijnachtig landschap. We overnachten in een eenvoudige guest house in Pang. Daar ontmoeten we twee Britten en een Zwitser die op Royal Enfield-motoren door India rijden.

Dag 18: Pang > Polokonka La (77 km)

Vanuit Pang stijgen we vanuit de canyon eerst dik 200 meter voordat we op de Morei Plains arriveren. De weg is hier een stuk beter (asfalt) en breder, en heeft zowaar een middenstreep. Na bijna veertig kilometer op de Plains te hebben gefietst, eten we in een parachutetent rijst, bonen en ‘veg’, en slaan we af naar Tso Kar. Dit is een zoutmeer in een verder gortdroog gebied. We drinken thee in het dorpje Thugle. Na tweeëntwintig kilometer houdt het asfalt op. We persen er nog dik twintig kilometer dirt road uit op weg naar de Polokonka La. We zetten de tent neer op 4.810 m – precies even hoog als de top van de Mont Blanc.

In het schemerdonker komt nog een hele kudde pas geschoren schapen voorbij, op weg naar de nomaden die hun tenten vlak onder de pashoogte hebben staan. Net als we in onze slaapzakken liggen, horen we de schaapshonden door de vallei dichterbij komen. Ze blaffen, grommen en snuffelen aan de tent. Ik vind het intimiderend en eigenlijk best wel eng. Ons zo stil mogelijk houden helpt niet, dus gaat Rudi naar buiten en jaagt ze weg. Later komen ze nog een paar keer terug. Met oordoppen in kunnen we gelukkig rustig slapen.

Dag 19: Polonkonka La > Puga Sumdo (28 km)

Na een ijskoude nacht komt de zon komt vroeg op, en kunnen we buiten de tent noodles eten en koffie drinken. De resterende 150 meter naar de Polokonka La (4.966 m) bedwingen we snel. Na een summit selfie tegen de achtergrond van een enorm Tibetaans gebedsvlagspektakel dalen we over een erg slechte dirt road af. Na tien kilometer ligt er opeens prachtig asfalt. Tijdens de afdaling komen we door een dal met heetwaterbronnen. Het ruikt naar zwavel en de grond rondom de beekjes is wit uitgeslagen. Landschappelijk is het allemaal wel wat saai hier: bruine heuvels met af en toe wat groen en een toefje sneeuw.

Vanaf Sumdo, waar we per persoon vier chapati’s en een omelet met vier eieren eten, worden de bergen weer wat ruiger. Helaas heb ik al een paar dagen last van gebrek aan energie, zelfs als ik voldoende slaap en eet. Misschien doet de hoogte –we zijn nu alweer meerdere dagen en nachten ruim boven de 4.000 m– iets met mijn stofwisseling. Hoe dan ook, we besluiten te stoppen en nemen onze intrek in een guest house in Puga Sumdo. In de eenvoudige kamer kan ik een paar uur bijslapen, terwijl Rudi buiten in de zon leest.

Dag 20: Puga Sumdo <> Karzok (79 km)

Vandaag gaan we op een side trip (zonder fietstassen) naar Tso Moriri: het uitgestrekte meer dichtbij de Tibetaanse grens. Over een gladde en niet al te steile asfaltweg bereiken we al snel de Namashang La (4.835 m). We dalen af naar een klein zoutmeer met witte randen meer (Kiagar Tso), en komen daar twee gepensioneerde Indische militairen tegen die een maand lang door Ladakh fietsen. Na 27 kilometer houdt het asfalt op; de resterende dertien kilometer zijn onverharden lastig te fietsen.

Het azuurblauwe Tso Moriri is prachtig gelegen met besneeuwde toppen aan weerszijden. Hier stop ik – wederom wegens gebrek aan energie. Rudi fietst door tot aan het dorp Karzok, de start & finish van een horsetrack van en naar Tso Kar; vandaar al die toeristen die in auto’s aan- en afgevoerd worden. Rudi komt na anderhalf uur terug met nieuwe koekjes, drinken, frisdrank en een afhaalmaaltijd cho mein. Bestek hebben we vandaag niet mee, dus we gebruiken de doppen van onze bidons om te eten. Tijdens de terugweg valt het namiddaglicht schitterend op het met witte randen omgeven felblauwe zoute water van Kiagar Tso.

Dag 21: Puga Sumdo > Hymia (94 km)

We koken noodles op onze kamer en vertrekken naar lager oorden. De weg (met veel kuilen) van Puga Sumdo naar de Indusvallei loopt door een woeste vallei. Na vijftien kilometer bereiken we de brug over de Indus. De militairen hier controleren onze in Leh geregelde permits voor Tso Moriri niet (en niemand heeft dat gedaan…).

De Indusvallei is indrukwekkend. Achter elke bocht in de hier nog kalme rivier verschijnt een anders gevormde en anders gekleurde bergwand. Donkerbruin, lichtbruin, paars, roodbruin, groen: alle variaties zien we. (Als ik bij thuiskomst de foto’s zie, kan ik mijn ogen niet geloven.) Na dik 20 kilometer over perfect asfalt eten we chow mein met omelet in Chumatang, waar warmwaterbronnen zijn. Hierna gaan we weer door de Indusvallei verder. Af en toe zijn er venijnige klimmetjes, maar die leveren dan wel weer mooie plaatjes op.

In Kiari is een flinke legerbasis: blijkbaar een strategisch belangrijke plek zo dicht bij Tibet. Er staan letterlijk duizenden vaten diesel, door tankauto’s aangevoerd vanuit Manali, op bijna 1.000 kilometer rijden vanaf hier. Er zijn ook talloze gedenkplaten voor gestorven soldaten. Die blijken bij nadere lezing niet bij gevechten te zijn omgekomen, maar als gevolg van een vliegtuigongeluk, hartaanval of iets anders zonder vijand; eerder tragisch dan heroïsch, als je ’t mij vraagt.

Na Kiari gaan Indus en weg gedurende dertig kilometer door een veel nauwere kloof. Dat levert de nodige klimmetjes op. Het is er droog en uitgestorven: accommodaties en (wild)kampeermogelijkheden ontbreken. Naarmate we verder komen, verdwijnt de mooie asfaltweg steeds meer onder het zand. De laatste tien kilometer fietsen we alleen nog maar over een zandpiste, wat erg moeizaam gaat. Vanwege de moeizame weg en de aanhoudende tegenwind in de hele Indusvallei zijn we opgelucht als we in Hymia aankomen. In dit dorp zijn meerdere guest houses en restaurantjes. Wij slapen in een homestay in een mooie kamer met lage bedbanken en kleden, die waarschijnlijk voor feestelijke aangelegenheden wordt gebruikt. Een oude mevrouw kookt voor ons het welbekende ‘rice, dhal and veg’-menu.